-
1 wieder
wieder1 opnieuw, we(d)er(om)♦voorbeelden:1 etwas wieder aufbauen • iets herbouwen, opnieuw opbouwenetwas wieder entdecken • iets herontdekkenwieder erkennen • herkennenetwas wieder eröffnen • iets heropenenjemanden, etwas wieder finden • iemand, iets terug-, weervindensich wieder finden • (a) voorkomen, aangetroffen worden; (b) zichzelf terugvinden • 〈 (c) figuurlijk〉 zichzelf weer meester zijnwieder gutmachen • vergoeden, herstellen, goedmaken〈 informeel〉 wie heißt sie wieder? • hoe heet zij ook al weer?wieder impfen • revaccinerenjemanden, etwas wieder sehen • iemand, iets terug-, weerzienetwas wieder tun • iets opnieuw, weer, nog eens doenjemanden, etwas wieder vereinigen • iemand, iets herenigensich wieder verheiraten • hertrouwen, opnieuw trouwenetwas wieder verwenden, verwerten • iets hergebruiken, recyclenwieder wählen • herverkiezenwieder und wieder • steeds weer, telkens weer -
2 reaccumulate
v. opnieuw opeenstapelen; opnieuw opeenhopen; opnieuw opbouwen; opnieuw vergaren -
3 rebuild
v. opnieuw opbouwen, herbouwen[ rie:bild]♦voorbeelden: -
4 reconstruct
v. wederopbouwen; rekonstrueren[ rie:kənstrukt] -
5 etwas wieder aufbauen
iets herbouwen, opnieuw opbouwen -
6 reconstruire
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский